Lezen

De oude man en het bankje

A is een tachtig jarige Antwerps sprekende man B is een veertig jarige vrouw die voor het eerst op dat bankje gaat zitten.   A: Stoort het als ik er eventjes bij komen zitten, mevrouw? B: Natuurlijk niet mijnheer, plaats genoeg. ’t Is mijn bank niet, he. A: Nee, da’s waar, maar ik vraag dat altijd. Er zijn mensen die liever alleen zitten. B: Echt? A: Ja, dat gebeurt wel. B: Straf. A: Wat een dag, he! B: ’t Zonnetje doet deugd na die lange winter. A: Ja, ’t is goed nu. Ik kom elke dag efkes op deze bank zitten, weer of geen weer. B: Dan moet dit voor u wel een speciale bank zijn. A: Dat is ze wel zeker, ja. Hier op deze bank heb ik zestig jaar geleden mijn vrouw leren kennen. B: Echt? A: Ja, ongelofelijk, he? Zestig jaar geleden. Ik zag ze zitten en we zijn beginnen babbelen. B: Letterlijk en figuurlijk dan. A: Hoe bedoelt u? B: Zien zitten? A: Haha, ja, just! Goed gezien! Een beeld van een meiske was dat toen. Met grote blauwe ogen en van dat lang blond haar dat over haar schouders krulde. Ik was op slag verkocht. Stoort het dat ik erbij kom zitten, heb ik gevraagd. Nee mijnheer, natuurlijk niet, zei ze. En van het een kwam het ander … B: Amai, dat is romantisch. A: Het was alsof wij elkaar al heel ons leven kenden. Uren hebben wij gebabbeld. B: Dat moest zo zijn dan, dat kan niet anders A: Pas op! Gemakkelijk was dat niet in die tijd, he! Ze kwam uit een heel katholiek gezin en haar vader heeft lang tegen gewrongen. B: Mijn grootmoeder heeft mij daar ook verhalen over verteld. Mensen konden in die tijd niet altijd doen wat ze graag wilden doen, he? A: Nee, dat is zo. Maar pas op. Nu zijn er weer andere dingen die niet juist zijn. B: Ook waar. A: In elk geval, we waren smoorverliefd. Waar zij ging, ging ik. We waren niet te stoppen. En dat is altijd zo gebleven. B: Dat is prachtig. A: Hier se! Hier hebben we toen een hartje gekerfd, ziet ge het? Hier vanachter op de bank, L & E. B: Ik zie het. Wat een schoon verhaal, mijnheer. Dat is toch wel heel speciaal, zo lang samen zijn. A: Leo, zeg maar Leo. En u heb ik hier nog nooit gezien, denk ik. B: Nee, dit is de eerste keer dat ik hier eens kom zitten. A: Dat ontspant een mens. Ge moet dat meer doen. B: En uw vrouw, komt die soms mee? A: Mijn vrouw is overleden. B: Oh, excuseer, dat is heel erg. A: Maar ze is hier nog altijd. Ge moet me niet verkeerd verstaan. B: Uw vrouw? A: Elke avond rond deze tijd staat ze daar, se. Ziet ge ’t? Tussen die rododendron en die ouwe eik. Recht voor ons. B: Ik zie niks. A: Seffens is ze daar en dan zwaait ze naar mij. Met een grote lach op haar gezicht. B: Dat is straf. A: Ik heb al geprobeerd om tot daar te gaan om ze eens goed vast te pakken, maar op ’t moment dat ik rechtsta, draait ze zich om en is ze weg. Nu blijf ik zitten en ik zwaai. Nog een minuut, sè. Ik kan er mijn klok gelijk op zetten. B: Hoe lang geleden is uw vrouw overleden? A: Zeven jaar. Zeven jaar geleden al. We waren bijna vierenvijftig jaar samen. Dat begint, he! Maar ge kent dat wel … Wacht! Voilà, daar is ze, sè. Ons Emma! B: Waar? A: Daar, recht voor ons! Zie ze zwaaien! Hallo, Emma! Allez, zwaait efkes mee, dat zal haar plezier doen. B: Naar waar? A: Vlak voor ons, ziet ge’ t niet? B: Niet echt. A: Jawel, jawel, zie eens goed. Daar, waar mijne vinger naar wijst, just neffe die vuilbak. B: Daar naast het prieel? A: G’ hebt het. Wat lacht ze toch schoon! Ziedis! Die oogskes die zo schitteren, pure saffier. Dag schat! Ge ziet er goed uit! B: Is ze er nog? A: Ja, ze vind dat tof zenne, dat gij hier mee zit te zwaaien. Z’ heeft nog nooit zo ne smile op haar gezicht gehad. Tot morgen, schat! B: Ze is weg, denk ik. A: Ja, z’ is weg. ’ t Duurt nooit lang, maar ‘k heb ze toch maar weeral gezien vandaag. Merci madame, g’ hebt een ouwe man gelukkig gemaakt. B: Zeg maar Laura, Leo. A: Laura? Schone naam, eentje om te onthouden. Het was me een waar genoegen. Misschien zie ik u nog wel eens terug op deze bank. B: Misschien wel, Leo. Dan kom ik goeiendag zeggen aan Emma. A: Dat zou tof zijn! ’t Is een schoneke, he, mijn Emma. En een goeike! Die vergeet da ni zenne! Allez, na zen ik weg … een stukske eten. Dag Laura.

Kristin Huyghe
19 1

Het Bankje

A= Een man die ernstig ziek is geweest. Hij is recent ontslagen uit het ziekenhuis en is nu eindelijk aan de beterhand. Hij heeft op deze manier geleerd dat je moet leven in het moment.  Daarom spreekt hij erg veel een erg rechtuit. B= Een ‘gewone’ vrouw, een beetje een grijs en terughoudend persoon die normaal nooit zomaar een gesprek zou aanknopen.  Ze is het niet gewend een compliment te krijgen en weet niet goed hoe ze hier mee om moet gaan.  Ze slalomt het hele gesprek tussen meegaan in het gesprek en afwerend reageren.    B zit al op de bank. A komt iets later aan en zet zich naast haar.                                                      --------------------------------   A:        Prachtig weertje.  Nee? B:         Mmm. A:        Helderblauwe lucht, de zon die eerder verlegen schijnt vandaag.  En dat heerlijke briesje dat flirt met de dualiteit van:  ‘Doe ik nu die jas uit en verdraag ik het kippenvel?’ of  ‘Hou ik die jas aan en verdraag ik de zweetparel die over mijn flank naar beneden baant?’  Als u begrijpt wat ik bedoel? B:         (afwezig) Mmm, ja. A:        Maar als ik echt eerlijk ben, en vanaf heden ben ik dat permanent, vind ik u nog veel prachtiger dan heel dat zomers zonnetje en briesje bij elkaar. B:         Excuseer, spreekt u tegen mij mijnheer? A:        Ziet u nog iemand anders hier zitten misschien? B:         Nee, ik dacht dat u met iemand aan het bellen was. A:        Zie ik eruit als iemand die de hele dag in het publiek loopt te bellen? B:         Euh …, eigenlijk wel ja. A:        Wel, dat raadt u dan mis. B:         Dat zou kunnen.  Ik ben wel eens meer mis. A:        Ik gaf u net een compliment.  Heeft u het gehoord? B:         Ja. A:        Maar u verkiest om niet te reageren? B:         Dat klopt. A:        Waarom? Als ik zo vrij mag zijn. B:         Omdat ik niet helemaal zeker ben of u het wel meent. A:        Mevrouw, ik ben recent tot het inzien gekomen dat mijn tijd op deze zanderige  aardkluit veel te kort is om onwaarheden te spuien.  Daar kom je werkelijk nergens mee. B:         Hoe bedoelt u ‘recent’? A:        (zucht) Nu u het toch vraagt, ik was ziek, heel ziek. B:         Maar nu niet meer? A:        Ik heb gevochten, ben neergeslagen, door het stof gesleept en terug opgestaan. En na een eindeloos aantal dergelijke rondes heb ik uiteindelijk nipt gewonnen. B:        Goed voor u. A:        En u?  U ziet er, vergeef me m’n rechtdoorzeese tred, een beetje … ja ... verdrietig uit. B:         Dat is ook zo. A:        Mevrouw, geloof me, het leven is te kort om verdrietig te zijn. B:         Heeft u dat ook recent ingezien of komt dat van een keukentegel? A:        Ai, touché. B:         Sorry, ik wou u niet … .  (zucht)  Als u het dan toch moet weten.  Ik ben eigenlijk al verdrietig zo lang ik het me kan herinneren. A:        Maar dat is vreselijk.  Dat houdt toch geen mens vol? B:         Voor mij is het … normaal, denk ik. A:        Maar mevrouw, waarom bent u dan toch zo verdrietig? B:         Mijnheer luister, ik zit hier gewoon op een bank en u stelt me allerlei vragen.  Wat moet ik daar … A:        (onderbreekt)  Als u liever niet met me spreekt is dat ook goed hoor.  Dan draai ik me gewoon terug naar het verlegen zonnetje en laat ik u in u verdriet berusten.  Zegt u het maar. B:         In mijn verdriet berusten?  Bent u psychiater misschien?  Krijg ik zo dadelijk uw kaartje?  En een rekening?  Of is de eerste consultatie op kosten van het huis? A:        U beledigt mij.  Ik ben gewoon … begaan. B:         (zucht) Sorry, nogmaals. Ik wou u niet zo …  Vergeef me, ik ben een beetje moe. A:        Niet nodig.  Het is uw verdriet dat spreekt.  U moet het aanpakken mevrouw, bij de wortels vastgrijpen en uit de grond trekken. B:         Mijn verdriet heeft geen duidelijke reden, het is er gewoon.  Net zoals u eerlijkheid: permanent. A:        Ik weet zeker dat, als u mij de kans geeft, ik u … B:         (onderbreekt hem) Zegt u dit tegen alle vrouwen die u op een bankje tegen komt? A:        Nee, helemaal niet.  Dit is trouwens de eerste keer in meer dan een jaar tijd dat ik nog eens op een bankje zit. B:         Sorry. A:        U hoeft zich niet de hele tijd te excuseren. Het is uw schuld niet.  Het is gewoon, in een ziekenhuisbed kom je moeilijker mensen tegen om een doordeweeks praatje mee te slaan.  Laat staan zo een prachtige vrouw als u. B:         Dit praatje is alles behalve doordeweeks mijnheer.  En u, als u dan echt geen psychiater bent, dan moet u zo ongeveer het prototype van een charmeur zijn. A:        Ik?  Een charmeur?!  (lacht) Helemaal niet, ik observeer gewoon en ik benoem de dingen zoals ze zijn. B:         Ah?  Een wetenschapper dus? A:        Nee, eerder een realist met de ziel van een eeuwige romanticus. B:         (lacht voorzichtig)  U weet het wel mooi te stellen. A:        Mijn woorden zijn misschien mooi, maar u … ik val in herhaling: ‘U bent prachtig.’ B:         Ja, dat zei u inderdaad al.  En ik dank u.  Ik zou bijna geloven dat u het meent.  Maar vergis u niet, ik ben niet naïef. A:        Hoe bedoelt u? B:         U komt net uit het ziekenhuis.  Ik ben waarschijnlijk één van de eerste vrouwen die sindsdien uw pad kruist.  Natuurlijk vindt u mij prachtig.  U zou momenteel zelfs een gebochelde heks met het jicht in haar benen en een snor onder haar met steenpuisten geteisterde haakneus, prachtig noemen. A:        (lacht) U weet het wel mooi te stellen. B:         (lacht ook) Het zal weer het verdriet zijn dat spreekt zeker? A:        Ik zeg u niets, maar euh, mijn observatievermogen maakt momenteel een vette aantekening met rode bic. B:         Ah ja?  En wat noteert u dan misschien? A:        Ik citeer;  Feit, dubbelpunt,  steller dezes heeft op vijf minuten tijd twee maal met overdonderend succes een elegante lach ontlokt uit de prachtige mond van zijn huidige gesprekspartner. B:         (lacht) A:        Doorhaling, backspace, correctie:  drie maal. B:         Ja, ik geef het toe.  U bent hier goed in.  Ik ken u niet, maar u lijkt oprecht te zijn. A:        Nogmaals, ik heb geen tijd en geen boodschap aan onwaarheden. B:         Klopt, dat zei u al.  Sorry. A:        Waarom zegt u eigenlijk de hele tijd ‘sorry’?  Is dat ook een aspect van uw permanente verdriet? B:         Ik weet het niet.  Zou kunnen. A:        Mijn moeder zei altijd:  ‘Sorry is een duur woord.  Ge moet u alleen excuseren als ge echt iets hebt misdaan. Anders gaan we failliet voor dat ge het weet.’ B:         Zei ze dat echt of hebt ge dat hier ter plaatse verzonnen? A:        Euh …een beetje van allebei geloof ik. B:         (lacht) Betrap ik u hier op een onwaarheid? A:        Ja lap … nu zit ik vast.   Om een … euh …  lach op uw gezicht te krijgen, wil ik mijn heilige principes voor één keertje een beetje buigen. B:         Ik voel me vereerd. A:        Terecht.   Eventjes stil.   B:         Ik moet gaan nu. A:        Nu al? B:         Ik wil u bedanken voor deze niet alledaagse babbel.  Het was inderdaad te lang geleden dat ik nog eens elegant gelachen heb. A:        Nu voel ik me op mijn beurt vereerd. B:         (lacht) A:        Wat brengt de dag u verder? Tenminste, als ik nogmaals rechtdoorzee mag zijn. B:         Dat mag u.  Ik ga de kinderen van school halen. En ik moet nog langs de kramiek. A:        Om dagelijks brood te kopen en die eeuwig hongerige monden te voeden? B:         Zoiets ja. A:        Gaat u door het park? B:         Ja. A:        Vindt u het ok als ik u vergezel? B:         Dat kan.  Moet u ook die richting uit? A:        Nee, helemaal niet.  Maar ik moet of wil momenteel nergens anders zijn. B:         Dat is de realist of de romanticus die spreekt? A:        Het park doorkruisen, dat moet zo een 10 minuutje wandelen zijn, niet? B:         Euh ja, zoiets. A:        Ik waag mij, met uw goedkeuring uiteraard, aan een nobele poging om binnen die 10 minuten de spreekwoordelijke badstop van uw verdriet te vinden, die vervolgens met een ferme ruk uit te trekken zodat de tranenvloed kan wegvloeien om zo meer ruimte te gunnen aan die prachtige, elegante lach van u. B:         Dat gaat niet gemakkelijk zijn.  U bent gewaarschuwd. A:        Mag ik desondanks toch proberen? B:         (zucht) Ik weet het niet. A:        Ik meen het hoor. B:         Dat merk ik. … Ok dan, maar ik moet echt door nu. A:        10 minuten en counting.  Mag ik u mijn ondersteunende arm aanbieden? B:         Biedt u die aan elke vrouw aan? A:        Als u nog veel dergelijke vragen gaat stellen, ga ik kostbare tijd verliezen hè.  Trouwens de kramiek gaat subiet sluiten en uw kinderen wachten. B:         Sorry.   A en B staan recht en vertrekken door het park. Het bankje blijft verlaten, maar tevreden achter.

Wim Dufraing
7 0
Tip

Het Bankje

Op het bankje ziten een oudere man (A) en een jonge dame (B). Zitten naast elkaar, voor zich uit kijkend. Er vallen regelmatig rustige stiltes. … A – Interessant, heel interessant. B – Wat vindt u interessant? A – Die beelden. Het lijkt wel of ze ’s nachts theekransjes en dansfeesten houden. Wie weet wat nog meer. B – Hoezo dan? A – Ze zijn stil de hele dag. Schone schijn voor al die bezoekers. Ze moesten eens weten, die toeristen. …. A – Kijk, zag u dat beeld van die vrouw als u terug wandelt. Schijnbaar altijd in dezelfde houding maar als u goed keek, kon u zien dat ze zweette. B – Dat is de ochtenddauw die er nog op zit. A – Neen hoor, ze heeft vast een zwoele nacht gehad, daarvan zweet ze. B – Zwoel van dat kransje? Was de thee te heet misschien? A – Fantasie, juffrouw, een béétje fantasie, dat maakt het makkelijker. B – U houdt van hete thee dan? A – Ja natuurlijk wel. Alleen wordt die, net zoals soep, nooit zo heet gedronken als die wordt opgediend. B – (lacht)  Mijnheer heeft ervaring. A - (lacht terug) Wel ja, juffrouw. En u bent dan tóch een grapjas. B – U maakte toch ook een grapje, mag ik hopen? A – Ja hoor. Maakt u zich geen zorgen. Trouwens, ik ben toch al ingenomen. B – Nu maakt u mij nieuwsgierig! (B bekijkt A even) A – De allermooiste vrouw en ze wil mij hebben. Hoeveel geluk kan een man hebben? U lijkt wat op haar. (A kijkt vluchtig naar B) B – Is dat dan een compliment voor mij? A – Ja zeker! B – Oh! Dank u wel. … A – Dat beeld, dat daar schuin links voor ons staat, dat is prachtig. De zee. Die vrouw is er helemaal de verpersoonlijking van. Dat heeft de beeldhouwer goed gedaan. B – Daar kwam ik gisteren langs. Hoezo ziet u dat erin? A – De zee, de ene keer onstuimig, de andere keer koppig stil, of glad en gehoorzaam… B – Is dat uw idee over ‘de vrouw’? (half schertsend) A – Dat is de natuur en daar houd ik het meest van. … B – Komt u hier eigenlijk vaak? A – Bijna elke dag. Mijn Annie komt soms mee. B – Mag ik u wat vragen? A – Ja hoor. Wat wil je weten? Mag ik ‘je’ zeggen? B – U mag ‘je’ zeggen. Wat ik vragen wilde, hebt u kinderen? A – Ja, ik heb een jongen en een meisje. B – Werken uw zoon en dochter? A – Hoezo!? Ze gaan nog naar school. Ik moet wél op tijd weer weg om ze op te halen. B – Oh, neemt u me niet kwalijk. A – Geeft niets hoor. Vandaag ben ik vrij van mijn werk en dan kom ik graag overdag naar het park. B – Welk werk doet u? A – Ik was ooit zeeman, matroos. Mensenlief, wat heb ik veel van de wereld gezien. Maar ja, toen trouwde ik, ik was al dertig en toen er kinderen kwamen wilde ik zelf veel bij hen zijn. Nu werk ik… uhm, hoe zal ik dat uitleggen… tja. Weet je, het doet er ook niet toe. Vandaag ben ik in elk geval vrij. B – Inderdaad. Nu zit u hier. Ik ben blij dat ik u hier zie. A – Hoezo? Waarom dan? B – Uhm… Ja, normaal fiets ik gewoon recht door het park op weg naar de stad of naar huis. Maar ik wilde even nog wat buiten blijven, en ik hoor u praten over die beelden. A – Jij kent dit park dus? B – Ja, ik ben in Antwerpen geboren en opgegroeid. Ik woon hier nog steeds. A – Mooi! Ken jij het park goed? B – Tja, het is te zeggen, ik ken mijn weg hier, maar ik ken niet al die kunst hoor. Alleen enkele beelden. En in de zomer kom ik wel eens naar Jazz Middelheim luisteren. A – Wat fijn! Dat doe ik ook wel graag, als het niet te druk is tenminste. B – Helemaal zoals ik het ook graag heb. Niet te druk. … B – Kent u álle beelden en andere kunstwerken hier? A – Ik ken dit park als mijn broekzak en zeker de permanente beelden. Al sinds ik hier woon, lang geleden, toen ik met Annie trouwde. Ja, ik ben de liefde gevolgd en zij heeft geleid. B – Dat lijkt alsof u… A – (weer licht verward) Langs welke ingang kwam je binnen? B – Langs het bootje. A – Oh, de Misconceivable. Het bootje doet me mijmeren. B – Waar denkt u dan aan? A – De eeuwige twijfel. Steeds over andere dingen die het leven me gratis gaf. B – Dat klinkt minstens zo interessant als een beeldenverhaal. A – Wil je dat echt horen? B – Alleen als u echt wil vertellen. Ik heb wel even tijd. A – (meer in zichzelf pratend) Jonge mensen die tijd hebben, waar gaan we dat schrijven? De gebeurtenissen des levens. Ik was heel lang zeeman, heb de zeven zeeën bevaren. Woeste baren en glad stil water. De liters zoutwater die ik per ongeluk ingeslikt heb… B – Hoe lang was u zeeman? A – (glimlacht) Dat was toen ik piepjong was. In elke stad een ander liefje. In elke stad andere geuren en smaken. Overal was het anders. Andere kleuren, zelfs andere geluiden. B – Zoals? A – Zoals wat? B – Welke geluiden zoal? A – Van de santouri, de conga’s, percussie, de luit en de lier en … B – Leerde u zelf ooit een instrument bespelen? A – Ik kocht ooit een lier, het was een koopje in Griekenland, Kreta. Kijk, zoals dit beeld van Orpheus, waarvan ik met mijn gsm een foto nam. B – Dat is wel mooi. Ik ken iemand die… A – Kan je de muziek al horen? Zo’n mooi geluid! … A – Probeer alstublieft. B – Ja, jaja! Heel zuiver, één klank, er komt steeds een klank bij, de muziek zweept op en… A – Je hebt het helemaal begrepen! Je ziet wat je voelt. … B – Voorzichtig nu maar. Zo opspringen van de bank. A – Ik sta nog recht. Ik heb zin om te wandelen langs die beelden. Vergezel mij alsjeblieft. B – Het zou voor mij een hele eer zijn, om de verhalen uit uw mond te horen. (staat op en draait zich helemaal naar A toe) … A – Leentje! Jou had ik hier niet verwacht. Ik wandelde en … B – Dag opa, was u weer aan het gidsen voor toevallige passanten? A – Ja, maar ze is weg. Ik praatte hier met een jonge dame… Ik zie haar niet meer. … B – Kom, we wandelen langzaam terug naar oma. Ze zal wel ongerust zijn nu. Het wordt ook frisser. Ik was toch net op weg naar uw thuis. A – Ja, die oma. Altijd voor anderen bezig. Jij lijkt zo hard op haar. Ze zou warme hutsepot maken vanmiddag. Je blijft toch lunchen? B – Ja hoor. Vertelt u dan aan tafel verder? A – Verder vertellen? Waarover dan? Vertel jij eens over je school? Waarom zit je nu niet in de les? (stappen arm in arm het park uit, het bankje blijft achter)

Anemos
144 4
Tip

Bankgeheim

A: Lies! Ben jij dat?  B: An! Hoe lang is dat geleden?  A: Even denken, dat moet zeker een jaar of acht zijn, schat ik … minstens. B: Wat een toeval! Kom, ga toch zitten. A: Oké, waarom niet? B: Hoe gaat het met u? A: Interesseert jou dat dan na al die jaren? B: Ja natuurlijk, ik heb vaak aan u gedacht. A: Echt, Lies? Waarom? B: Ik weet het niet, af en toe flitst ge door mijn hoofd.   A: Ah ja?  B: Ik wou dat het vroeger allemaal anders was gelopen, geloof me. A: Tja ... Is het eigenlijk nog wat geworden tussen jou en Jan? B: Nee, niet echt. We zijn, denk ik, een maand of vier samen geweest. A: Jullie waren niet echt voor elkaar geschapen, zeg maar. Dat dacht ik toen al. B: Dat is iets wat ik nooit zal weten, spijtig genoeg. Op een morgen lag hij in zijn huis beneden in de gang, onderaan de trap. Met een gebroken nek. A: Gebroken nek? Dood? Wat is er dan gebeurd? B: Geen idee, niemand weet het. Hij is waarschijnlijk over iets gestruikeld en naar beneden gevallen. Dat beeld, An, dat beeld van hem daar in die gang, dat krijg ik nooit meer uit mijn hoofd.  A: Verschrikkelijk!  B: Ik was er kapot van. En daarna was er het gerechtelijk onderzoek. Alsof iemand van ons hem iets had aangedaan.  A: Djeezes. B: Het was de hel. Vooral de dagen nadien. Eerst was er de lijkschouwing en daarna werd iedereen verhoord, vrienden en familie. Allemaal. A: En, hebben ze iets gevonden? B: Nee, er was niks te vinden natuurlijk. Een ongelukkige val, dat kan iedereen overkomen. A: Ik mag er niet aan denken, zo alleen sterven. B: Heel erg. Ik had achteraf zoveel schuldgevoelens. Als ik die nacht bij hem was blijven slapen, leefde hij nog. A: Als, als, het heeft geen zin om daarover na te denken, Lies. Het is gebeurd. B: Waarschijnlijk wel, ja. Doet dat nieuws u dan niks? A: Jawel, natuurlijk wel. Maar het leven gaat verder.  B: Ik ben toch een lange tijd niet mezelf geweest. A: Ik ook niet, Lies. B: Nee … natuurlijk niet.  A: Gelukkig heb ik niet lang na heel het gedoe met Jan de man van mijn leven leren kennen.  We zijn hals over kop getrouwd en we hebben een zoon van zeven en een dochter van zes. B: Dat doet me deugd, An. Ik ben blij voor u. A: Waarschijnlijk was dat nooit gebeurd als Jan en ik samen waren gebleven. Eigenlijk heb je me geholpen als je het zo bekijkt. B: Gij zijt niet veel veranderd. Altijd het positieve zien in alles. A: Zo goed ken je me niet. B: Genoeg over het verleden. Kijk! A: Wat een mooie ring.  B: Ik moet er zelf nog aan wennen. Mijn vriend heeft me gisteren gevraagd of ik met hem wil trouwen. A: Proficiat. Zijn dat diamanten? B: Ja! Echte diamanten! A: Die hebben zeker een fortuin gekost. B: Ik denk het ook, het mag wel. Ik heb er zes jaar op gewacht. Ik heb hem wat moeten aanmoedigen, maar gisteren zat hij ineens voor mij op zijn knieën. A: Zes jaar is een hele tijd. B: Er was altijd wat anders. Of hij had het te druk of hij was er nog niet aan toe … A: Mannen hebben altijd zwakke uitvluchten. B: Op een dag heb ik hem gewoon gezegd: manneke, het is nu of nooit en als het nooit is, zijt ge me voor altijd kwijt. A: Dat moet indruk gemaakt hebben. Erg subtiel was je nooit.  B: Subtiel? Daar komt ge nergens mee. Mannen hebben duidelijke taal nodig! A: Daar kan je wel eens gelijk in hebben. B: Kent ge dat, een man die u zot maakt van verlangen? Zo een vent waarop ge niet kunt wachten tot hij naar huis komt en die dan de kleren van uw lijf sleurt? En gij die van hem? A: Ja, dat ken ik wel, ja. Dat blijft niet duren. B: Hij is dan nog knap ook met zijn donkere krullenkop en zijn wijze ogen. Zie, ik word weer helemaal week. En ik moet hem drie dagen missen. Ik hoop dat ik het overleef. A: Je hebt het wel flink te pakken. B: Vorige week hebben we onze zesde verjaardag met ons tweeën uitgebreid gevierd, alles erop en eraan. Hij had een kamer gehuurd in een gezellig hotelletje aan zee. Niet zomaar aan de Belgische kust, hè. Nee nee! Aan de Franse kust. Hij verwent me rot, An. En zo romantisch! Dinertje, lekkere wijn, een filmpje en de zaligste seks. Hij is écht goed in bed. Onze lijven zijn gewoonweg gemaakt voor elkaar, dat kan niet anders. A: Je bent nog altijd dezelfde flapuit, Lies.  B: Ik heb geen geheimen, hè An. Hoe zit dat bij u? A: Ik ben gelukkig getrouwd, echt. Ik heb een lieve, zorgzame man die altijd voor me klaarstaat. Ook voor de kinderen. Een zakenman in hart en nieren, dat wel. Maar dat houdt de spanning in onze relatie. De vonken vliegen er bij ons ook nog regelmatig af. Ik zie hem doodgraag. B: Dat is tof voor u An. Ik heb u altijd zo een man toegewenst! Misschien gelooft ge dat niet, maar het is zo. A: Daar twijfel ik wel wat aan, eerlijk gezegd. B: Kom zeg, het verleden is het verleden. Daar gaan we nu toch niet meer onnozel over doen. We zijn allebei gelukkig. A: Ja, dat ben ik. Vanmorgen kreeg ik ontbijt op bed. Niet zomaar vlug, vlug een half gesmeerde boterham met wat kaas en een kop lauwe koffie. Nee! Een uitgebreid ontbijt met vers sinaasappelsap, heerlijke broodjes, een zachtgekookt eitje, een glaasje cava en een rode roos op mijn bord. Zalig! Zomaar … alsof hij iets goed te maken had. B: Ziet ge! Dat is wat ik bedoel! Geweldig, zoiets. Dat zijn pas echte venten. A: Ja, dat vind ik ook. Nadien hebben we een halve dag in bed liggen vrijen. Niet te stoppen. Hij niet en ik niet. We hebben gevrijd alsof ons leven ervan afhing. Elke hoek van de kamer hebben we gezien. B: Zalig, An! Gij verdient dat echt. A: Ja … dat mag je wel zeggen. B: Als ik iets heb geleerd is het wel dat ge geluk moet vasthouden. A: Wijs gesproken, Lies. Daar denk ik hetzelfde over.  B: Wij zijn het met elkaar eens. Dat vind ik nu echt wel tof na al die miserie van vroeger. A: Wie had dat ooit kunnen denken, hè Lies? B: In mijn wildste dromen niet. Eerlijk! Ik heb altijd gedacht dat je me voor eeuwig haatte. A: Hoe was le Crotoy, Lies? B: Wat bedoel je? A: les Tourelles?  B: Waar hebt ge het over? A: Ik heb iets voor jou. Hier … kijk. B: Een factuur? A: Bekijk het maar eens goed. Het is de rekening van een hotel. B: Wat? A: De rekening van het hotel in le Crotoy. Le Crotoy! Ik kan het nog niet geloven. B: Hoe komt gij hieraan? A: Deze morgen stond mijn man in de douche te zingen. Zijn telefoon lag naast ons bed en hij kreeg een sms.  B: En? A: Ik heb het bericht gelezen natuurlijk. En daarna heb ik door alle berichten gescrold. Het was niet moeilijk om alles samen te puzzelen. B: Ik weet niet goed wat ge bedoelt. A: Die sms kwam van jou, Lies.  B: Wat? A: Lies Cottenjé. Hoeveel Liesen Cottenjés ken ik, denk je?  B: Maar … A: Peter Torres? Misschien zegt die naam jou iets? B: Peter? Ja, natuurlijk. Dat is mijn verloofde. A: Peter is mijn man, Lies. MIJN man. B: Wacht twee minuten. Wat is dat voor een verhaal? A: De grote zakenman reist wat af! Van jou naar mij en van mij naar jou.  B: Alstublieft An! Zijt gij nu ineens zot geworden? A: Eén keer googelen en ik had jouw adres. Ik heb vanmorgen tegenover jouw huis gewacht tot je naar buiten kwam en ben je naar hier gevolgd.  B: Mij gevolgd? Maar enfin! A: Hoe je het weer voor elkaar hebt gekregen of wat hier speelt, weet ik niet, maar ik laat het niet gebeuren, Lies. B: Gebeuren, gebeuren, wat gebeuren? A: Als ik jou nog één keer zie, doe ik je wat aan. Knoop het in je oren. Ik meen het. En Peter is geen haar beter. Zo gemakkelijk komt hij er niet vanaf. B: Wat bedoelt ge? Waar is Peter? A: Thuis, in bed. Hij is gisteren in al zijn onstuimigheid van de trap gevallen. Maar geen schrik, hij krijgt de beste zorgen. Die van mij. Jullie zien elkaar nooit meer. B: An? A: Blijf uit mijn vaarwater, lelijke onderkruiper. Of wil je dat er nog meer ongelukken gebeuren? Je bent verwittigd. Nog een fijne dag.

Kristin Huyghe
138 1

(Voor wedstijd Het bankje:) "Dag broer"

                      Voor iedereen die verloren heeft en niet kan vinden...   'Everything you can imagine is real'  Pablo Picasso   Z: “Hey, … broer?” B:” Dag zus.” Z: “Nooit gedacht dat ik je hier zou tegenkomen.” B: “Nee, dat kan ik me voorstellen.” Z: “Je hebt ons wel wat aangedaan. We zijn er allemaal ondersteboven van.” B: “Sorry.” Z: “Ik weet niet goed wat ik moet zeggen. Ik dacht dat ik met honderd vragen zat, maar nu ik ze kan stellen, kan ik er geen één bedenken. Ik deed al een poging om ze op te schrijven, maar ik kwam niet verder dan één woord.” B: “Maar zus toch, je was altijd zo goed met woorden. Ik herinner me nog levendig al die brieven die je me vroeger schreef , toen ik dat jaartje in Mexico woonde. Al die vragen over hoe het daar was, of ik al vrienden gemaakt had, welke smaken ijs ze verkochten, of ik al de merengue kon dansen. Elke brief leek wel een interview.” Z: “Dit is anders.” B: “Ik moet toegeven dat ik er wel naar uitkeek, op een gegeven moment wachtte ik er ook op. Elke brief toverde een glimlach op mijn gezicht en bracht me terug een stukje dichter bij jou en de rest van de familie. Een zonnestraaltje dat door de wolk van heimwee brak.” Z: “Daar had ik geen idee van, dat je heimwee had. Ik dacht dat je de tijd van je leven beleefde en elke dag een feest was. Ik schreef die brieven om te voorkomen dat je me zou vergeten en zou besluiten dat het daar toch leuker was dan thuis. Ik was echt bang dat mijn grote broer niet meer zou terugkomen.” B: “Het was voor mij makkelijker om enkel te schrijven over de leuke dingen. Ik dacht dat jullie dat ook verwachtten te lezen. Ik wilde niemand ongerust maken door te vertellen hoe zwaar het was en misschien was ik ook te trots. Ik dacht dat ik me in een andere omgeving anders zou voelen , dat ik eindelijk het grote avontuur zou beleven en mezelf zou bevrijden door mijn grenzen te verleggen. Het bleek echter al snel dat ik me daar ook alleen voelde. Ik had de eenzaamheid meegenomen in mijn koffer.” Z: “Dat verbaast me echt. Zo zie je maar, dat je iemand nooit echt kan kennen. Ik ken jou blijkbaar toch niet zo goed dan ik dacht. Ik weet eigenlijk niet meer wie je bent.” B: “Ik ben nog steeds dezelfde. De grote broer die lachte om al je grapjes. Diegene die je deelgenoot maakte van je wilde plannen en die als eerste klaar stond om ze mee uit te voeren. Weet je nog dat je weg wilde lopen van thuis met de kano? Je had hem al helemaal volgeladen met onze tent, slaapzakken, zelfs een kampeervuurtje om je eigen kostje mee te koken, terwijl je nog geen ei kon bakken!” Z: “Ja, nu je het zegt. Ik had er alleen niet bij nagedacht dat een extra passagier wel eens te veel gewicht zou kunnen geven. Nog voor we de bocht om waren gepeddeld begon de kano al water te maken. We moesten hem de kant optrekken en met hangende pootjes en natte voeten terug naar huis. Maar, we wijken af. Je bent er nog steeds goed in om me af te leiden en me op te vrolijken, maar je vlucht ook weg van de essentie.” B:” En die is?” Z: “Dat je ons in de steek gelaten hebt en dat ik daarom verschrikkelijk boos op je ben.” B: “Misschien is het probleem niet dat je niet weet wat te vragen, maar dat je me eerder wat wil vertellen.” Z: “Weet je, ik ben niet de hele tijd boos. Het zijn golfbewegingen van boosheid, verdriet, schaamte, onrust, noem maar op. Alle gevoelens passeren hier de revue. Wat vooral heel vervelend is, dat is dat die gevoelens me overvallen op de meest onverwachte momenten. Laatst stond ik naast het veld te supporteren voor de voetbalmatch van Jasper. Ik voelde de woede als uit een kramp in mijn buik ontploffen en me volledig overnemen. Ik heb daar geroepen, gebruld tot ik geen stem meer had. Gelukkig valt dat tijdens zo’n voetbalmatch niet op. Je bent daar niet de enige supporterende ouder. Maar jij had daar moeten staan om je petekind aan te moedigen. Ik weet niet goed of ik die boosheid enkel voel om mezelf, of voor Jasper. Hij zegt er nooit veel over, maar ik zie de pijn in zijn blik en ik weet dat hij steeds een omweg maakt op weg naar school. Hij wil niet meer voorbij je huis fietsen. Zijn pijn maakt me nog bozer op jou.” B: “Nu weet ik niet goed wat zeggen. Dat vind ik heel erg.” Z: “Tja, hier zitten we dan mooi. Ik ben niet alleen boos op jou hoor. Ik voel me ook heel verdrietig. Ik ben mijn beste maatje kwijt. Ik had het gevoel dat ik je alles kon vertellen en ik wilde dat jij dat ook bij mij had kunnen doen. Ik voel me daar heel schuldig over.” B: “Je hoeft je niet schuldig te voelen, het was mijn keuze.” Z: “Ik kan niet anders. Mijn hoofd is als een labyrint van opties en mogelijkheden. Had ik dit maar gedaan, had ik dat maar niet gezegd of net wel. Had ik het moeten zien aankomen? Heb je signalen gegeven? Wilde je daarom dat hondje uit het asiel toch niet nemen? Allemaal vragen die ik me steeds opnieuw stel, maar die me nooit naar de uitweg brengen. Ik bots telkens weer op een muurtje of een doodlopend spoor.” B: “Dat moet heel vermoeiend zijn.” Z: “Ja, dat is het ook. Ik word er zo moe van, maar ik kan er niet mee stoppen. Elk flintertje informatie probeer ik van voor naar achter te bekijken, op zoek naar een verklaring. De enige vraag die overblijft is: Waarom? Waarom heb je het eigenlijk gedaan broer? Waarom heb je ons niet om hulp gevraagd?” B: “Lastige vraag. Ik kan je geen antwoord geven. Ik kan je wel zeggen waarom ik het een hele tijd niet heb gedaan. Ik heb volgehouden. Ik wilde Jasper ’s geboorte meemaken. Ik wilde zijn eerste nieuwjaarsbrief horen. Ik wilde me onderdompelen in het warme bad van je gezin. Je hebt me ook geholpen. Ik voelde me geborgen in je omhelzingen. Ik heb me vastgehouden aan elke strohalm die je me aanreikte, zonder dat je het zelf wist. Ik heb me opgetrokken aan elk sprankje hoop, dat het morgen anders zou zijn.” Z: “Dat moet ook heel vermoeiend zijn.” B: “Ja, dat was het ook. Op een gegeven moment was het op, denk ik. Ik liet het leven los. Ik liet jou los. Sorry daarvoor.” Z: “Weet je dat ik ondertussen ongewild een vat vol bizarre weetjes en feiten ben? Als ze er een quiz over zouden organiseren win ik zeker de hoofdprijs.” B: “Wat valt er zoal te weten dan?” Z: “Wist je dat de brug over de Yahntzee rivier in China de meeste zelfdodingen kent? En dat de Golden Gate Bridge in San Fransisco op nummer twee staat? Ze willen daar een enorm groot anti-zelfmoordnet onder hangen van wel 2,7 km lang, dat 190 miljoen euro zal kosten!” B: “Interessant hoor.” Z: “In Japan is er een bos waar mensen speciaal naartoe reizen om zelfmoord te plegen. Dat komt door een bekende roman ,’De zwarte bomenzee’, waarin twee geliefden zich van het leven beroven Dat inspireert anderen blijkbaar.” B: “Het woord zelfmoord klinkt zo hard en jezelf van het leven beroven zo vreemd. Alsof er iets te stelen valt. Tja, ik heb misschien wel een stukje geluk en toekomst van jullie gestolen. In ieder geval, ik ben uit het leven gestapt en er is geen weg meer terug.” Z: “Hoe moeten we nu verder, broer?” B: “Probeer volgende keer in je labyrint geen uitweg te zoeken, maar probeer mij te zien. Ik zal er staan, ergens achter een hoekje wanneer je me het minste verwacht. Ik ben er nog altijd voor jou.” Z: “En jij blijft voor altijd mijn grote broer. Dag broer.” B: “Dag zus.”

jessy hamvas
5 0

Papa

PAPA (Dieter Santy) Denkbeeldig gesprek van een tiener met zijn zopas overleden vader. De jongen zit op “hun” bankje aan een visvijver waar ze al die jaren samen naar de vissers hebben zitten turen… JONGEN: Papa? VADER: Ja ventje. JONGEN: Papa! Ik ben zo blij dat je er bent. VADER: Ik ook ventje. Ik ook. JONGEN: Kijk. Frank heeft beet. Hij had er al 12 gevangen, zei hij mij daarnet. VADER: (lacherig) Nja, 12… Doe er maar de helft weer af. We kennen Frank. Het is al laat in de namiddag en een halve bak Omer later. Dan ziet hij dubbel én… telt hij ze dubbel. JONGEN: (lacht, gevolgd door een lange stilte). Mama vindt dat ik toch beter Latijn zou studeren… Ik weet het niet. Ik heb schrik dat ik het misschien niet zal aankunnen. En bovendien gaan Lowie en Mauro ook al niet naar het college. Ik ken daar niemand. VADER: Je moet doen wat je graag wilt doen. Je hebt dit toch altijd gewild? JONGEN: Nja… VADER: Echte vrienden zullen er altijd zijn. JONGEN: Ja, ik weet het. Maar jij had mij kunnen helpen als ik iets niet zou begrijpen van de Latijnse les. Jij was altijd zo goed in taal. VADER: Ventje toch, ik ben er 100% zeker van dat het zonder mij ook zal lukken. JONGEN: Denk je? VADER: School is al altijd gelukt zonder mij. Toch? JONGEN: (lacht bevestigend). (Stilte). Het gaat niet zo goed met opa. Hij ligt alweer in het ziekenhuis. VADER: Ik weet het ventje. JONGEN: Oma zegt dat zijn hart heel fel verzwakt is door de stress van de laatste maanden. VADER: Het komt wel weer goed. JONGEN: Denk je? Ik heb écht heel veel schrik om ook hem te verliezen… Ik wil niet dat hij doodgaat. VADER: Opa is veel sterker dan je denkt. Maak je maar geen zorgen. JONGEN: Hij praat voortdurend over jou. En dan begint hij steeds te huilen. En oma dan ook… ’t Is lastig papa. (stilte). JONGEN: (Herpakt zich). Zulte-Waregem is uit de degradatiezone. Goed hé, papa? VADER: Ja. Zullen ze dan toch nog eens kampioen worden? JONGEN: Ja wie weet? (zingt luid met heel gedempte stem) Essevee olé olé… Dat we dat nog mogen meemaken. Stel je voor. VADER: Ja. JONGEN: Allé… Zal ík misschien nog mogen meemaken… VADER: Als het zover is, zal ik mee genieten met jou. JONGEN: Als jij het zegt. VADER: Geloof me. Van hierboven heb ik een zicht op álle voetbalcompetities. Nóg beter dan ons vroeger televisieabonnement. JONGEN: (hij lacht). Frank heeft er nog eentje, denk ik. VADER: Ja, dat ziet er inderdaad een flinke karper uit. Jongens, zo sleuren dat hij doet… Straks breekt zijn lijn nog… Zeg, weet je nog toen hij zich misstapte en hij tot aan zijn middel in de waterlelies stond? JONGEN: Ja (proest het uit). Drijfnat was hij. Hij is zo de hele namiddag blijven doorvissen. Hij dacht dat niemand het gezien had. VADER: Ik ben zeker een uur met hem blijven babbelen. Hij kon geen kant op (lacht). JONGEN: En jij maar doorvragen of het hier misschien heel fel geregend had (lacht). VADER: Hij bleef maar ontkennen, hé. VADER: (samen nagenietend van de anekdote). (Stilte). Alles goed met mama? JONGEN: (stilte en zijn tranen bedwingend). Ze heeft het niet makkelijk, maar het lukt wel. Ik geef haar veel knuffels, hé. VADER: Ah. JONGEN: Dat had ik jou beloofd hé. VADER: Geef ze straks nog maar een knuffel van mij. JONGEN: Ok. JONGEN: Tante Caroline slaapt nog altijd bij ons. Ze deed dat al van toen jij heel ziek was. VADER: Ik weet het, ventje. Ik ben haar daar heel dankbaar voor. JONGEN: Nonkel Dries rijdt bij ons nu ook het gras af. Hij heeft gezegd dat hij mij gaat leren om zelf de zitmaaier te besturen. Allé, later hé. Mama vindt dat voorlopig nog te gevaarlijk. VADER: Da’s inderdaad geen slecht idee van mama. JONGEN: (aarzelt even). Hij heeft mij ook verteld dat jullie ‘ns zó zat waren dat jij met de zitmaaier in mama’s kruidentuin hebt gereden… Dat was op het feest van mijn eerste communie. VADER: Heeft hij dat echt verteld? JONGEN: (triomfantelijk) Jip. VADER: Dries, den bandiet! JONGEN: Maar ik heb het niet aan mama verteld hoor. VADER: Oef. Anders doet ze me dood. JONGEN: Dood? Papa! (beiden lachen met de sarcastische uitspraak). JONGEN: By the way, gisteren heb ik jouw visgerief uit de kelder gehaald. Zou ik eventueel voortaan met jouw spullen mogen gaan vissen? VADER: Natuurlijk. Heel graag zelfs. JONGEN: Merci papa. Ik heb altijd gedacht dat ik hiermee meer vis zou vangen. Ik zal er goed voor zorgen. Ik beloof het. VADER: (Stilte) Vergeet niet dat… JONGEN: (onderbreekt zijn zin)… het sleuteltje van jouw visbak in de onderste lade van jouw werkbank ligt? VADER: Euh, ja. JONGEN: Ik wist het, papa. Al lang. VADER: Succes ventje. JONGEN: Ik mis je.  

DSA
0 1

Het Bankje

Persoon 1 (man, wacht op een bankje aan een bushalte): Ik droomde vannacht dat wij ruzie hadden. Dat was toch een droom hé? En niet echt? Persoon 2  (man, komt toe): Ken ik u? Persoon 1: Nog niet, maar da’s bijzaak. Persoon 2: Het lijkt mij niet meteen bijzaak als ge beweert dat we ruzie hadden. Hoe kunnen we ruzie hebben als ik u niet eens ken? Persoon 1: Hebt ge dat nog nooit gehad? Ik heb dat vaker. Persoon 2: Hoe dan? Persoon 1: Gewoon. Ge zegt heel vrolijk ‘goeiemorgen’ aan iemand die u passeert, en die kijkt u niet eens aan. Dan is die toch lastig? Ge zegt daar nooit iets van, maar hebt wel het gevoel alsof er iets mis is. Persoon 2: Lastig zijn en het gevoel hebben dat er iets mis is, is toch niet hetzelfde als ruzie? Persoon 1: Goh, maar toch wel een beetje. Neem u nu. Ge komt hier naast mij zitten, en zegt geen woord. Dan lijkt die droom van vannacht meteen zo echt. Alsof we echt ruzie hadden. Persoon 2: MAAR IK KEN U DUS ECHT NIET HE. Persoon 1: Ge moet u niet opwinden. We vergeten dat we ooit ruzie hebben gehad. Persoon 2: Logisch. ER WAS NOOIT RUZIE. Persoon 1: Dat zegt gij. Persoon 2: Ah ja! En das normaal, want wat zou het dan moeten zijn? Ruzie over wat? Het feit dat we mekaar niet kennen? Persoon 1: We krijgen nu precies ruzie over de vraag of we eerder al ruzie hadden. En da’s dan ook weer niet de bedoeling. We komen in een soort vicieuze cirkel, en dat heb ik liever niet. Persoon 2: MAAR WAT ZIT GE DAN TE DOEN? Persoon 1: Ik was aan het wachten. Persoon 2: Meer detail. Persoon 1: Op de bus. Persoon 2: Meer detail. Persoon 1: Maar die wou maar niet komen. Persoon 2: MEER DETAIL. Persoon 1: En toen zag ik u lopen. En ik dacht, ik heb vannacht gedroomd dat wij ruzie hadden. Persoon 2: En dus toen zijt ge blijven zitten tot ik ook zou komen? Persoon 1: Ik hoopte dat ge zou komen. Persoon 2: Waarom dan? Persoon 1: Ik wou sorry zeggen, voor die ruzie. Persoon 2: Beseft ge zelfs maar voor de helft hoe idioot dat klinkt? Hoe kunt ge nu zitten te wachten om sorry te zeggen over iets dat NIET HEEFT PLAATSGEVONDEN. Persoon 1: Ge zag er mij al iemand uit die graag zaagt over details. Ik ben niet zo’n pietje-precies. Ik vind het soms net leuk om het leven wat chaotisch te bekijken, en te zien of er iets gebeurt dat ge niet had verwacht. Zoals gij die hier nu naast mij zit te beweren dat we nooit ruzie hebben gehad. PERSOON 2: VOOR DE LAATSTE KEER: WE HEBBEN NOOIT RUZIE GEHAD. Persoon 1: Uiteraard. En ruzie blijven maken over dat detail maakt ook geen verschil meer. Hoe gaat het met u? Persoon 2: Goed tot ik hier kwam zitten. Persoon 1: Die vijandigheid ook weer meteen. En dan zegt gij dat we geen ruzie hadden! Persoon 2: Oké, ik denk dat ik vertrek, als ge daarover blijft doorgaan. Persoon 1: Geen reden om u op te winden. Blijf nog wat zitten, geniet van het uitzicht. Persoon 2: Aan een bushokje? Geweldig uitzicht. Persoon 1: Zie, ik wist het, ge zijt zo iemand die altijd zit te vitten op de details. Ge kunt om het even welk uitzicht zien, nee, KIEZEN, maar gij ziet weer enkel de straat, en de auto’s. Vervuiler. Persoon 2: En dan ben ik vijandig. Persoon 1: Ik denk dat het daarom was dat we niet zo goed overeenkwamen. Of zelfs ruzie hadden. Ik denk dat gij niet kon bedenken waarom we geen ruzie zouden hebben. Persoon 2: Wat?!? Persoon 1: Awel ja, t is toch niet zo moeilijk: ik ben een positivist. Ik geloof in de goeie dingen in het leven. Gij lijkt mij eerder ‘t omgekeerde te zijn. Persoon 2: Oké. Ik kwam hier zitten om rustig wat te lezen tot de bus komt. Denkt ge dat dat gaat lukken? Uw mond houden tot de bus komt? Persoon 1: Ziet ge wel dat we ruzie hadden! Persoon 2: Waarom nu weer? Persoon 1: Omdat ge mij vroeg mijn mond te houden. En da’s iets waar ik niet tegen kan. Beginnersfoutje, zou ge dan denken. Persoon 2: Het was echt de eerste keer OOIT dat ik u vroeg om uw mond te houden. Want, wat ik u dus al 5 minuten probeer duidelijk te maken: WIJ KENNEN MEKAAR NIET. Persoon 1: Fout. Intussen toch al een beetje. Persoon 2: Absoluut niet. Persoon 1: Ik weet intussen bijvoorbeeld dat gij iemand zijt die zich snel opwindt. En die alle kleine negatieve details aanhaalt om toch maar uw gelijk te krijgen over uw idee dat we mekaar niet zouden kennen. Persoon 2: Dat zijn geen kleine negatieve details. Dat zijn feiten. Persoon 1: Zo denk ik er niet over. En trouwens, feiten zijn ook maar dingen die ge in uw hoofd steekt alsof ze waar zijn. Persoon 2: Ze zijn ook waar, daarom zijn het feiten. Persoon 1: In dat geval: het is een feit dat ik vannacht gedroomd heb dat we ruzie hadden. Maar dat was toch een droom hé? En niet echt? Persoon 2: HET WAS EEN DROOM. Nu goed? Persoon 1: Ziet ge wel. Ik wist dat we vannacht ruzie hadden. Persoon 2: En dan? Misschien wel met gegronde reden. Ik weet dat ik nooit zomaar kwaad word op iemand. Persoon 1: Dat kunt ge nu wel zeggen.. Persoon 2: Deed ik dan ook net. Persoon 1: Ziet ge, weer die details! Persoon 2: Wie windt er zich nu op? Persoon 1 Ja, maar da’s uw schuld. Gij blijft altijd rondjes draaien rond hetzelfde. Persoon 2: Ik was niet diegene die zei dat we ruzie hadden. Persoon 1: STOP erover. Oké? Ik heb al sorry gezegd. Wat wilt ge nu nog meer? Persoon 2: Lezen. Tot de bus komt. Persoon 1: Doe maar. Ik weet toch niet wat ik anders nog moet zeggen als ge de hele tijd lastig blijft. Persoon 2: Ik was niet lastig. Persoon 1: Inderdaad. Was. Verleden tijd. Dat is nu wel anders he? Persoon 2: Da’s volledig uw fout. Persoon 1: Mensen blaimen. Da’s gemakkelijk. Dan hebt ge zelf niks gedaan natuurlijk. Persoon 2: Wat heb ik dan gedaan? Ik kwam hier gewoon zitten, en gij begint meteen over ons, alsof er zelfs maar een ons is. Persoon 1: Er was al een ons toen ik u de eerste keer zag. Persoon 2: Dat is dus 5 minuten geleden. Persoon 1: NEEN. Dat probeer ik nu al de hele tijd uit te leggen! Dat was in mijn droom, vannacht! Persoon 3 (vrouw): Sorry, mag ik even storen? Persoon 2: Ja, lap. Persoon 1: Verpest. Persoon 2: Was het nu zo dringend? Zag u niet dat we bezig waren? Persoon 3: Ik wou jullie graag een bon aanbieden voor… Persoon 1: EEN BON. Persoon 2: Daarvoor alles om zeep. Persoon 1: Ja, nu moeten we weer helemaal herbeginnen. Persoon 2: Het wordt nooit meer zo goed. Persoon 1: Het leek ons eindelijk te lukken! Maar nu, niks meer. Persoon 3: Wat leek te lukken? Persoon 2: Ruziemaken. Persoon 1: We doen mee aan het WK ruziemaken voor ongevorderden. Persoon 2: Maar ja, dat hebt ge dus zonet volledig verpest. Persoon 1: Voor een bon, serieus. Persoon 3: Kunt ge niet voort ruziemaken? Alsof ik er niet was? Persoon 2: Nee hée, want ge zijt er wel. Persoon 1: Ja, dat hebben we allemaal meegemaakt. Verpester. Persoon 2: In het vervolg misschien beter kijken voor ge iemand stoort tijdens een oefening. Persoon 3: Voor dat ge zegt dat ik het verpest heb, ge zijt toch nog aan het ruziemaken? Maar gewoon met een andere persoon? Persoon 1: Ja, maar das ruziemaken voor gevorderden. En daar doen we niet aan mee. We kunnen niet met iedereen ruziemaken, enkel met mekaar. Vandaar het ‘voor ongevorderden’ Persoon 3: Wat een hoop rare regels. Persoon 2: Voelt ge u beter dan de rest, ja? Moet ge dit nu ook echt nog komen afkraken? Hebt ge nog niet genoeg aangericht? Waarvoor was uw bon eigenlijk? Persoon 3: Voor een massage. Persoon 1: Dus gij ziet twee mensen ruziemaken op een bank, en ge denkt “daar moet ik dringend een bon voor een massage aan gaan geven”?! Persoon 3: Jullie zagen er zo gespannen uit, ik dacht alleen “het kan maar helpen”. Persoon 1: Denk in het vervolg dan wat langer na. Verdomme. Ik had zo vloekwoorden ingestudeerd. Allemaal voor niks. Persoon 2: Wat had ge al? Persoon 1: Achterlijke augurk, belachelijke baviaan, colerieke clown, drollerige draak en ga zo nog maar wat door. Persoon 2: Klinkt toch niet echt beledigend. Kan nog beter! Persoon 1: GAAT GIJ NU OOK NOG WAT MOEILIJK DOEN? Persoon 2: Neenee, ik vond gewoon dat… Persoon 1: Ik wil het niet meer weten. Ik ga naar huis. Betere scheldwoorden zoeken blijkbaar. Morgen opnieuw? Andere bank? Persoon 2: Ik vind u wel! Persoon 3: Mag ik komen luisteren? Ik zal niks zeggen. Persoon 1: Nee, natuurlijk niet. Als ge onze ideeën pikt en dan zelf beter blijkt.. nice try! Persoon 2: Moet ge geen bon aan iemand anders gaan aansmeren? Persoon 3: Ik ben al weg. Nog eens sorry. Persoon 1: Daar zijn we niks mee. Daahaag. Persoon 2: Tot morgen! En zorg dat het beter is! Persoon 1: Das gemakkelijk gezegd. Tot morgen!

Increllenible
0 0

Burn

SCENARIO - BURN     1. INT. – TENT – AVOND   Kooltjes gloeien dieprood en vlammen likken het hout erboven dat knispert en knettert. Kleine stukjes ontploffen, ze lanceren gensters in de koude lucht. De boord van het vestje van KRIS (40) scheert rakelings langs de vlammen. Ze haast zich de tent in en zoekt een plek achteraan tussen feestelijk aangeklede mensen die roezemoezen met een buur of naar voren kijken. Ze ploft neer op een vrije plek en fatsoeneert een losgekomen haarlok. Dan ziet ze de afdruk van teveel fond de teint op haar smartphonescherm. Ze wrijft fanatiek over haar wangen om het te veel daar weg te halen, checkt of het haar vingers hangt. Tenslotte veegt ze ook haar smartphone schoon.   MARC (50), ‘strak in het pak’- CEO, tikt op de microfoon.                       MARC Waarde collega’s, nu Kris ons ook kon vervoegen, dank u Kris, kunnen we verder gaan.   Kris schrikt op, wordt rood en snelt naar het podium met de smartphone nog in de hand, gehinderd door kokerrok, hakken en haarlok die weer los is.                     MARC (CONT’D) Zoals jullie weten heeft Kris sinds het vertrek van onze vorige sales directeur heel hard gewerkt om zijn vertrek op te vangen. Vanavond wil ik het nog hebben over een definitieve invulling van die functie, maar eerst... de sales resultaten.   Marc overhandigt de microfoon aan Kris. Kris draait zich naar de zaal. Haar telefoon begint LUID TE RINKELEN. Onhandig en luid, door het botsen van de microfoon tegen de smartphone, schakelt ze de telefoon uit en glimlacht verontschuldigend naar de zaal. In de zaal zit IRIS (28, zwaar opgemaakt). Ze zwaait bedekt maar vrolijk naar Kris. Kris schraapt haar keel en de eerste slide verschijnt. Bovenaan staat in het groot “Draft”. Kris ziet het meteen.                       KRIS Iris,… dit is niet de juiste versie!   Iris gebaart “ik weet van niks”. Kris draait zich naar Marc die nog steeds op het podium staat.                       KRIS (CON’D) Marc,… sorry. Nee. Dit zijn niet de juiste cijfers.   Ze draait weer naar het scherm, pauzeert even vol ongeloof, maar kijkt dan de zaal in met herwonnen zelfvertrouwen.                       KRIS (CON’D) Niet erg. Ik ken ze van buiten. Dit jaar hebben we in verschillende divisies…   Marc doet een stap naar voren, en onderbreekt Kris.                        MARC Kris..., Kris, misschien dat we toch beter even de juiste visuals zoeken. Marc komt tot in de persoonlijke ruimte van Kris en neem haar microfoon ook vast. Hij fluistert.                   MARC (CON’D) Geeft niks meisje, we lossen het straks wel op.   Kris laat de microfoon los in ongeloof en blijft staan. Marc richt zich tot de zaal.                        MARC (CON’D) Dames en heren, Kris heeft echt hard gewerkt de voorbije periode. Kris is mama van twee kinderen,   De blik van Kris dwaalt naar Iris die “what the fuck” lipt.                        MARC (CON’D) dus het was ongetwijfeld niet gemakkelijk voor haar om dat te combineren met alle verantwoordelijkheden die ze er plots bij kreeg. Maar geloof mij, ze heeft dat uitmuntend gedaan.   Iris gesticuleert met een vinger onder de neus dat ze ernaar kan fluiten. Kris lipt discreet terug “fuck”   MARC (CON’D) Maar er is verbetering op komst, lieve Kris. Daar zullen uw kindjes blij mee zijn.   Kris hoort haar naam en kijkt naar Marc.                        MARC (CON’D) Ik stel u allen voor,  Olivier de Blanpain, onze nieuwe account director.   OLIVIER (32, gladjanus) stapt onder applaus het podium op, hij loopt de perplexe Kris dynamisch voorbij en schudt hartelijk de hand van een glunderende Marc.   Kris kijkt een tel naar het tafereel, ontwaakt uit haar verlamming en daalt af van het podium. Iris staat op en worstelt zich langs benen van de zittende mensen die haar scheiden van het gangpad, maar ze is te traag. Ze reikt nog net met haar hele lichaam naar Kris om haar tegen te houden wanneer ze voorbij loopt, maar mist nipt. Kris ziet het, schudt “neen” en beent door naar achteren.Ze pikt haar handtas op aan haar stoel en loopt verder. Het applaus houdt aan.     2. INT. – GANG VOOR HET KANTOOR VAN MARC -DAG   Tekst: “Eerder die dag” De deur van het bureau van Marc gaat open. Olivier neemt met een handdruk afscheid van Marc.         MARC    Tot vanavond dan. Marc loopt even zijn kantoor weer in, pakt zijn jas en doet hem in de deuropening aan. Marc sluit de deur, wanneer Kris langs komt. Ze heeft een jeansbroek en leren jasje aan en haar autosleutel in de hand.           MARC    Ah, Kris, klaar met de presentatie?           KRIS    Yep. Helemaal klaar. Kris moet plots een misselijke oprisping bedwingen achter haar hand. Marc kijkt bedenkelijk.           MARC Ja. Zeg, euhm, kan je de salesresultaten van de twee merken toch apart presenteren? Niet op dezelfde slides.          KRIS De presentatie is af Marc. Ik moet mij thuis ook nog gaan omkleden.      MARC Het lijkt mij toch beter zo. Stuur maar naar Iris als je klaar bent, die zet de presentatie dan klaar vanavond. Kris kijkt hem met ongeloof aan, ze prutst aan haar autosleutel. Marc wacht haar reactie niet verder af.           MARC   Bon, ik ga mij omkleden, tot straks!   Marc loopt over de open space kantoorruimte naar de uitgang. Hij groet de laatste twee collega’s die aan het inpakken zijn.           MARC Mannekes, op tijd zijn straks, hein. Hup hup, de laatste doet het licht uit.   Kris staat met haar rug tegen de muur naast de deur van het kantoor van Marc. Kris krijgt weer een oprisping, ze sluit een moment haar ogen en loopt dan terug naar haar eigen bureau, weg van de uitgang. De grote plateau waar haar bureau staat is leeg en schemerdonker, alleen haar computerscherm geeft nog licht.   Kris gooit haar sleutel neer op het bureau, opent nog rechtopstaand een bestand, maar bedenkt zich dan. Ze draait een kwartslag en loopt naar het lege kantoortje met glazen wanden in de hoek. Ze checkt even of niemand kijkt. Ze opent de deur, loopt tot achter de grote leren bureaustoel die ze even streelt. Ze neemt voorzichtig plaats. Ze straalt. Kris wijst 1 na 1 naar denkbeeldige personen in de ruimte.              KRIS       Gij: presentatie aanpassen, hup hup!       en gij: haal mij ne milkshake!       en gij: danske doen!   Kris proest giechelig, maar dan wordt ze serieus.              KRIS (CON’D)       Fuck Marc.   Kris zucht, heist zich weer recht uit de luxueuze leren bureaustoel en loopt langzaam terug naar haar werkplek op de eenzame en donkere plateau. Ze gaat aan het werk, enkel verlicht door het blauwe licht van haar computer.     3. INT. – TOILET – AVOND   Kris zit in haar feestkleren op de wc, kokerrok op de enkels. De deur is toe. Voor haar ligt een handboek Frans van het vijfde leerjaar op grond, met woordenlijstjes en prentjes van hout, een kachel, een vuurtje,… Kris zit te prutsen aan het cellofaan rond een kartonnen doosje op haar knieën.         KRIS    Hout.         ROBBE (10)    Bois. Le bois. Kris haalt een zwangerschapstest uit het doosje, neemt de dop eraf en plast erop.         KRIS    Branden         ROBBE    Brûler? LUCAS (5) trekt de wc deur open.         KRIS (verschrikt)    Lucas!      LUCAS    Mama, ik voel mij niet goed.         KRIS    Ga naar papa. En doe die deur toe! Lucas loopt weg. Kris hangt vooruit om de deur te sluiten zonder de test te tonen, maar Robbe doet het snel voor haar. Kris haalt de zwangerschapstest boven en kijkt, maar alleen het controlestreepje is al zichtbaar. KRIS    Vuur         ROBBE    Ja, wacht, ik weet het… Kris ziet na het eerste lijntje, een zwak tweede lijntje blauw worden.         KRIS    Merde!         ROBBE (verbaasd)    Merde?         KRIS    Nee, Robbe, Feu. Merde betekent kak. (tegen zichzelf) no fucking way. Nee, nee, nee, nee, nee, nee,… Tranen springen in haar ogen.     4. INT. – WOONKAMER – AVOND   Kris komt uit de wc met de test discreet in de hand. Ze duwt Robbe vriendelijk maar kordaat opzij, loopt door de korte gang naar de woonkamer en kijkt rond.         KRIS    Bon. BART (40) ligt een volwassen strip te lezen in de zetel. Lucas ligt in de andere zetel triestig te zijn.De woonkamer is rommelig door verspreide strips, een gitaar, kleren en lego. Het open haardvuur brandt en knettert. Robbe gaat bij zijn broer zitten. Kris marcheert naar het haardvuur en gooit de test erin en draait zich om. Kris wijst naar Robbe         KRIS Gij. Trek uw plan met dat Frans. Leg er een blaadje op en vraag uzelf op. Kris wijst naar Lucas           KRIS(CON’D) En gij, klein spook, beetje flink zijn. Luister naar uwe papa.   Kris kijkt naar Bart.         KRIS(CON’D) En gij. Los het hier op.  Ik moet door.      BART Wat was dat in het vuur?              KRIS Ik moet mij haasten. Kris doet haar naaldhakken aan die naast de zetel staan.   BART Gaat het schat? Kan ik u helpen?              KRIS   Awel ja. Beter laat dan nooit zeker?   Ze pakt haar handtas, en vertrekt.     5. INT. TENT – AVOND   Het applaus in de tent sterft uit, Olivier neemt het woord, Kris is bijna aan de uitgang van de tent              OLIVIER Dames en heren, ik ben verheugd om jullie nieuwe sales director te mogen zijn… Kris loopt naar buiten, handtas over de schouder, hand op haar buik.   6. EXT TUIN – AVOND   Het bedrijfsgebouw is een mooi verlichte hoeve met rieten dak. Kris komt uit de tent en loopt de tuin in waar overal hoge receptietafels met bloemstukje en hapjes, daartussen verschillende vuurkorven.  Kris stop aan een receptietafel vlak naast het gebouw, waar verdroogde klimplanten in een houtwerk opklimmen naar het rieten dak toe. Kris begint te snikken, ze leunt op de receptietafel en kijkt naar beneden.   KRIS Fuck.   Door haar tranen heen, zet ze plots een stap achteruit en ze STAMPT een vuurkorf met geweld om. De korf tolt, valt dan toch en rolt naar de klimplanten. Kris kijkt geschrokken. De gloeiende kooltjes hebben weinig tijd nodig om de onderste verdroogde klimplanten vlam te doen vatten.  Kris kijkt gefascineerd naar de vlammen, met de tranen in de ogen, maar kalm nu. Het vuur ontwikkelt zich verder, de vlammen likken al een paar meter hoog.  Kris kijkt om zich heen. Niemand heeft de brand opgemerkt. Ze aarzelt. Ze laat haar handtas van haar schouder glijden, en begint erin te zoeken, zonder haar ogen van het vuur af te halen. Ze vindt haar autosleutel. Kijkt ernaar. Omklemt hem, kijkt naar de parking waar haar auto staat. Kris kijkt weer naar het vuur, maar ziet zichzelf in de reflectie van het schuifraam naast het vuur. Kris kijkt zichzelf enkele seconden in de ogen, vlammen op de zijkant. Zonder weg te kijken, legt ze haar hand op haar buik. Dan rommelt ze plots gericht en gehaast in haar handtas, vindt haar smartphone, drukt een nummer en houdt de telefoon aan haar oor.   7. EXT. - TUIN  – AVOND   Kooltjes gloeien onderaan een vuurkorf, en worden door een korte dikke straal van de brandweerslag gedoofd. De brandweerman wandelt met de slang in de hand terug naar de brandweerwagen, iedereen is aan het opruimen, de zijkant van het kantoorgebouw heeft rookschade. Hij passeert Kris die voor zich uitkijkt naar de ravage. Marc komt van de andere kant op haar af. MARC Ja, wadde.   Kris reageert niet                     MARC(CON’D)    Nog een geluk dat uw presentatie niet juist was. Kris kijkt met ergernis naar Marc.                       MARC(CON’D)    Allez ik bedoel anders had ge de brand niet opgemerkt.   … Meiske toch. Ge moet dan maandag maar eens door die jaarcijfers gaan. Met Olivier.                    KRIS Ik ben geen meiske. En ik moet niks. Daarbij, ik heb uwen Olivier gegoogled. Hij heeft vier kinderen.   Kris rolt met haar ogen KRIS (CON’D) Hoe gaat dié dat combineren? Seriously Marc. Steek uw cijfers waar het licht niet brandt.    Marc kijkt verbaasd. Kris loopt naar haar auto draait zich nog even om en zwaait “bye-bye” met haar autosleutel.                KRIS    Salut, Marc.       8. INT. - RESTAURANT  – AVOND     Kris hangt heerlijk alleen in de zeteltjes bij Starbucks,benen op het lage tafeltje voor haar. Ze heeft een grote gepoederde latte in haar handen, en oortjes in waardoor een vrolijk liedje klinkt. Kris glimlacht volmaakt gelukkig.  Rond haar is het super druk, hippe jongeren komen en gaan, lachen en roepen, maar ze merkt er niets van. Buiten sneeuwt het.

Tine Tytgat
0 0

De step van Finn is foetsie

Pagina 1 Het is de eerste dag van de grote vakantie. Eindelijk tijd om te spelen, denkt Finn. "Zal ik voetballen? Nee, ik ga met de step naar het skatepark. De vakantie mag wild beginnen.” Maar ... wat nu? Zijn step staat niet op de vaste plek in het schuurtje bij de fietsen. De step is nergens te vinden. (tekening) Pagina 2 Wellicht weet oma waar zijn step is. Ze past op Finn en zijn zusje terwijl mama en papa werken zijn. Misschien gebruikt ze de step om de was op te hangen in de tuin. Slim van oma, want dat gaat sneller. Nee, toch niet. Oma staat in de keuken. Ze schilt de aardappelen. (tekening) Pagina 4 "Misschien is zus met je step aan het spelen", zegt ze. "Nee oma. Zusje is te klein. Ze kan helemaal niet bij het stuur. Of anders niet met haar voetjes op de plank." (tekening) Pagina 5Misschien heeft opa de step meegenomen? Hij was vroeger postbode. Stel dat hij nog een tas met brieven gevonden heeft? En die is hij nu met de step van Finn naar de mensen brengen.  Nee, ook niet. Opa zit zoals gewoonlijk in de tuin. Hij sproeit zijn moestuin.  "Is je step foetsie? Oei. Nee, Finn, ik heb die niet gezien." "Foetsie? Wat is foetsie opa?" "Dat betekent gewoon dat je step weg is. Verdwenen of zoek. Misschien weet mama of papa waar hij is?" (tekening) Pagina 6 Papa? Dat zou best kunnen. Hij is politieagent. Met de step kan hij de boeven nog sneller bij de kraag vatten. Hij zegt dikwijls dat ze hem te snel af zijn. Als een superheld vangt hij ze nu. Goed idee van hem. Maar nee. Papa zit gewoon aan zijn bureau. Met een tas koffie. Niets boeven. "Jouw step? Nee, Finn. Niet gezien. Mama zal die wel opgeruimd hebben." (tekening) Pagina 7 Natuurlijk. Mama zegt altijd dat ze tijd tekort heeft in het ziekenhuis. Met een step gaat ze vliegensvlug van de ene patiënt naar de andere. De vliegende verpleegster. Nee, ook niet. Mama staat te babbelen met een andere verpleegster. "Nee, ik heb je step niet opgeruimd Finn. Je hebt die zeker ergens achtergelaten." Ja. Maar waar? (tekening) Pagina 8 Misschien is de hond met zijn step aan het spelen. Nee, Boris op de step, dat kan helemaal niet. Ofwel zijn de boeven er met zijn step vandoor. Daarom zijn ze papa te snel af. Dat zou best kunnen.  (tekening) Pagina 9 Maar wacht even. Gisteren was het toch de laatste dag school. Nu weet hij het. Hij mocht zijn step meenemen naar de klas. Oma is Finn komen halen met de auto. Heeft hij de step nu in de koffer gestoken of niet? Snel naar school, denkt Finn. Maar de poort is dicht. Natuurlijk. Meester Luc heeft ook vakantie. Twee maanden zonder step. Pfff. Is dat balen voor Finn.  (tekening) Pagina 10 Hey. Wat is dat? De klink van de poort gaat toch naar beneden. De directrice heeft die wellicht vergeten te sluiten.  Zal ik snel door het raam van de klas kijken, denkt Finn. Dan weet ik zeker dat mijn step in de klas staat en moet ik niet verder zoeken. (tekening) Pagina 11 Wat is het muisstil op de speelplaats. Finn sluipt op de toppen van zijn tenen naar de klas. Zoals een balletdanser. Hij kijkt door het raam. Jawel, daar staat de step. Naast zijn bank. "Dag step", zegt Finn.  (tekening) Pagina 12 "Dag Finn", zegt plots een stem naast hem. Finn springt van het schrikken bijna zo hoog als het dak van de school. Het is meester Luc.  "Dag meester Luc. Bent u ook iets vergeten in de klas?", zegt Finn. "Nee hoor, ik niet. De klas moet nog opgeruimd worden. Daar ben ik nog een paar daagjes mee zoet. Dan begint mijn vakantie." "Maar je komt zeker die step van jou halen. Ik dacht nog: die breng ik straks naar Finn. Neem hem maar mee. Fijn spelen. Het is vakantie Finn."  (tekening) Pagina 13 Dat laat hij zich geen twee keer zeggen. "Tot ziens meester Luc. Dank je wel." En weg is hij. Op zijn step door de open schoolpoort. Laat die vakantie nu maar snel beginnen.  (tekening)

Rudi Lavreysen
17 1

Boronali

De bank in het park stond vol met  potjes verf en schildergerei.  De eigenaar van de spullen, in wie ik een schilder vermoedde, was nergens te bespeuren. Zodra ik over mijn verwondering heen was, zag ik een eind verder een man op me toekomen. Hij droeg een schildersezel en naast hem liep ook een ezel aan een touw.  Een breed omrande hoed sierde zijn hoofd. Bij de bank gekomen maakte hij het touw met ezel aan de leuning vast.  Het dier toonde totaal geen interesse voor wat er met hem gebeurde. Het personage met hoed, die ik de rol van schilder had toebedeeld, trachtte hem om te draaien, maar zoals het een ezel betaamt bleef die koppig staan. Dan nam de man maar de andere ezel, de schildersezel beet en plaatse hem  naast de bank op het gazon. Het was een lage ezel. Op deze ezel plaatste hij een doek dat  bij nader toezien reeds met  felle kleuren was beschilderd. Uit een tas die al op de bank stond haalde hij een wortel.  Daarmee slaagde hij er vooralsnog in om het dier te keren zodat het met zijn achterste naar het doek gericht stond. De hele tijd sloeg ik het gebeuren gade maar werd totaal genegeerd, tot de man mij plots aankeek, naar mij toestapte en vroeg of ik een telefoon had en of hij die even mocht gebruiken. Ik overhandigde hem mijn nieuwe Huawei smartphone.  De man verwijderde zich en stond even later hevig gesticulerend met iemand te bellen. Dan werd mijn aandacht gevestigd op een grote groep vrouwen en mannen die ondertussen het park binnenkwamen.  Aan het materiaal dat ze bij zich hadden merkte ik dat het een cameraploeg was. Ze stelde zich op voor de bank met de ezel, die verder zijn wortel verorberde. Er kwam een troep actrices en acteurs toe, gekleed in kleren van omstreeks 1900. Een jonge dame die waarschijnlijk dacht dat ik bij de crew hoorde kwam naast mij staan.  Zij had een klembord in de hand en vroeg of ik het even wou vasthouden terwijl ze instructies gaf aan een aantal acteurs. Op de papieren die op het bord zaten geklemd las ik : Documentaire over Boronali, de beroemde schilder die een ezel was. Tot mijn grote verbazing zag ik hoe aan de staart van de ezel een schilderskwast werd bevestigd. Mijn middagpauze zat erop, dus gaf ik snel het klembord terug aan de dame, die de wenkbrauwen fronste toen ze me uit het park zag lopen. Weer op het werk zocht ik op het internet meteen de naam Boronali op en vond er het ongelooflijke, spannende en hilarische verhaal  van het kunstwerk dat zogenaamd door een ezel  met zijn staart werd geschilderd. De Fransman die het  in 1910 allemaal verzon heette Roland Dorgelès en wou op die manier de spot drijven met het artistieke milieu en zijn kleinzielige snobs en criticasters.   Pas uren later ontdekte ik dat ik mijn telefoon miste.  

Vic de Bourg
44 1

Bijdrage aan een schrijfwedstrijd.

CurieusWest organiseerde onlangs een schrijfwedstrijd. In "One Moment in Time" vind je het hoofdstuk Verhaal nummer 40 , mijn oorspronkelijke bijdrage vind je hier. Saskia De Coster schreef begin, midden en einde in dit spannend schrijfavontuur.  De volgende dag vallen de maskers af. ‘Jullie worden over een uur verwacht. Sofie.’ las Michel op zijn gsm. Het wordt geen koffiekransje, weet hij. ‘Kleed je aan, we vertrekken,’ beveelt hij Maris. ‘Michel, wat…’ en kleedt zich snel aan. ‘Stel geen vragen, schiet op.’ Ze heeft nochtans op dit moment gewacht. In de auto die hen van Oostende naar Brussel brengt, beseft ze dat de wereld niet is veranderd; gedichten, teksten van werkloze auteurs, kleffe televisieprogramma’s, domme influencers en arrogante opiniemakers ten spijt. Iedereen heeft plotseling iets te zeggen en iedereen zegt uiteindelijk hetzelfde. Altijd dat ik. Altijd dat ego. Altijd dat showgehalte. Altijd geschreeuw en gegil. Huidhonger vindt ze een irritant woord.             Maris zucht. Michel zegt geen woord. ‘Ik ben geen Madame Soleil. Ik voel de dingen aan, ik leg verbanden,’ terwijl ze aanwijzingen probeert te zoeken op haar gsm maar de gezichtsherkenning ontgrendelt het apparaat niet. Idiote trut, denkt ze. Het is haar mondmasker. Sterke software toch.             Na anderhalf uur rijden doemt de basiliek van Koekelberg op. Via Molenbeek rijden ze richting Zuidstation naar hun eindbestemming. Ze weet wel naar waar. Brussel ontwaakt als uit een roes, dat doet de stad iedere ochtend, maar vandaag lijkt de stad slecht te hebben geslapen. Mensen met blauwe mondmaskers negeren het afstandswandelen. Ze buigen de hoofden naar hun schermpje, ze kijken niet naar elkaar. Verderop staan mensen te wachten voor gesloten prularia-winkels die straks hun koopverslaving zullen weten te temmen. Het monster van de graai-economie is terug.             Mensen hebben veel van zichzelf verloren, bedenkt ze. Het lijkt ook niemand te storen dat de overheid zomaar in de privacy van je huis en van je leven kan komen. Tok tok op de deur, kom maar binnen en kijk maar rond. Wat is er met hun kritische blik op de wereld gebeurd? Ze mist de lockdown al. Ze wil berusting. Nog even en dan… Haar kleding schuurt over haar lichte brandwonden en brengt het ongeluk terug in haar geheugen. Ze herinnert zich dat ze wakker werd in de kliniek waar verpleegster Saskia zich over haar ontfermde. Ze vergeet nooit haar warme strelen, haar goedlachse ogen en haar flauwe humor die haar erdoor hebben gesleurd. Hoe goed het voelde toen ze afspraken eens te gaan ontbijten in hotel du Parc of cava te drinken in beachbar Polé-Polé. Nu had ze perspectief. Een nieuwe vriendin misschien om mee op het podium te staan.             Op de radio klinkt een treurig liedje van Whitney Houston. Nooit meer Whitney, denkt ze bij zichzelf. Whitney is vallen en uitschuiven. Te veel miserie. Als ik terug op het podium sta, wil ik iets krachtiger. Iets wat een hit had moeten zijn, de hele wereld had moeten wakker schudden. Iets met tekst, met inhoud, met ballen en met borsten. In alle kleuren. In alle tonen. In alle stijlen.             De auto rijdt de ondergrondse parking van het ministerie in. De chauffeur parkeert de wagen. De deur gaat open. Ze voelt een lichte opwinding opkomen. Ze is er klaar voor. Game over.  

Erwin Abbeloos
0 0

Onder de paraplu

Zo’n 30 minuten heeft zij hem laten wachten. Pisnijdig is hij. Precies of hij heeft niets anders te doen. Maar het is voor de goede zaak en uiteindelijk is ze er toch. Ze haalt een plastiek zakje boven, dat ze zorgvuldig op de bank legt en op gaat zitten. Daar had hij beter ook aan gedacht. Zijn broek heeft ondertussen de koude, vochtige plas water van op de bank helemaal opgeslorpt. Zoals afgesproken zwijgen ze een vijftal minuten en staren ze voor zich uit. Hoewel de regen al een tijd gestopt is, blijven ze zich krampachtig verstoppen in de holte van hun paraplu. Elk aan een uiteinde van de bank. Beide met gekruiste benen en hun vrij hand op hun bovenbeen. Hoe onopvallend ze zich ook proberen te gedragen, hoe opvallender het is. De bijna symmetrische houding wekt een mysterieuze sfeer op en voorbijgangers laten hun blik net iets langer op hen rusten dan nodig is. Ogen turen onder de vliezen van de paraplu door naar enkele spelende kinderen. ‘Ben je gevolgd?’, vraagt ze op een fluisterende toon, zonder haar ogen af te wijken van de kinderen. Er komt een koude bries voorbij waardoor ze haar neus wat dieper in haar bonten sjaal stopt. ‘Nee..’, gromde hij. ‘En al was het zo.. Dan hadden ze het al lang opgegeven, aangezien ik hier al 30 minuten zit!’ Hij werpt een blik op zijn horloge. ‘Ah nee.. Al bijna 40 minuten!’ Zijn stem klinkt zacht, maar de irritatie is duidelijk te horen. Er volgt een korte stilte. ‘Sorry, ik werd opgehouden..’ Ongemakkelijk schuifelt ze heen en weer. Niet wetende of ze meer uitleg moet geven. De zak maakt een zacht krakend geluid.  Hij weet niet wat ze nu verwacht van hem. Hij zet zich een beetje rechter. Geen goed plan. Zijn onderbroek is ondertussen voelbaar aangetast door het vocht en een koude rilling gleed over zijn lichaam. Kippenvel. ‘Wat ben je nog te weten gekomen?’ Hij wil het liefst to the point komen, hij had hier ondertussen al wel lang genoeg gezeten. Ze rolt voor het eerst haar ogen in zijn richting en kijkt voor een ogenblik naar zijn geruite broek. ‘Ja.’, antwoordt ze en wendt haar blik weer af. ‘Ik heb haar gezien.’ Ze slaagt somber haar ogen neer. ‘Is ze oké?’, wil hij weten. Ze zucht. ‘Natuurlijk is ze niet oké!’ Haar stem klonk harder. ‘In dat milieu kan je er misschien lichamelijk wel oké uitzien, maar mentaal ben je een wrak!’ Haar stem bibbert. ‘Ze weet niet eens meer hoe ze echt heet. Iedereen noemt haar Jo.’ Een traan rolt over haar wang. ‘Maar ik heb haar herkend. Zeer zeker!’ Aan de ingang van het park verschijnt een man in kostuum. Ze schrikt bijna onmerkbaar. ‘Euh.. Ik moet weg. Morgen zelfde uur, zelfde plaats.’ Zonder te wachten op een antwoord, staat ze op en loopt ze de andere kant uit. Verbijsterd en niet begrijpend blijft hij achter op de bank. Wat is er juist gebeurd?  

Tinne
18 0

Drukte rondom een geheimzinnige ruïne

Op de helling van een berg ligt op een vlak stuk grasland een ruïne. Verborgen in de schaduw van omringende bergtoppen, gelegen aan de rand van een diepe kloof. Het dak van de ruïne is verdwenen en de resterende gebogen pilaren doen vermoeden dat het eens om een enorm bouwwerk ging. In het centrum van de ruïne ligt een ringvormige verhoging te midden van een plas water. De enige manier hoe je op de verhoging kunt geraken is om over een stenen pad te wandelen dat de omliggende vloer verbind met zijn onderzijde. Drie mannen in rode gewaden wandelen achter elkaar over het stenen pad richting het platform. Het pad dat ze bewandelen lijkt net een korte bloemstengel en het platform waar ze naar toe lopen op een grote ronde bloem. Net voor het pad de verhoging raakt ontspringen langs beide zijden twee stenen bogen die mee lopen met de vorm van het platform. Net als twee stelen onder een bloem die elk weer uitmonden in kleine, ringvormige bladeren. In het midden van het zandkleurige geheel pronkt een met goud gevulde cirkel die doet denken aan de stempel van een bloem. Voorbij het midden, aan de bovenzijde van de verhoging staan vijf mannen met witte gewaden in een V-vorm achter elkaar. De man van achteren heeft een gouden staf in zijn linkerhand met daarop een ringvormig symbool die hoog boven hen schittert in het zonlicht. De mannen kijken naar een tweede, hoger gelegen platform alsof ze staan te wachten tot er iemand door de ringvormige poort, van de stenen trappen naar beneden komt. De deurloze kopergroene poort schittert in het zonlicht en haar omringende in mekaar gelegen bogen werpen een schaduw waardoor er een reliëf zichtbaar is.  Er staat een man aan de voet van de poort, een gouden staf in zijn linkerhand; uitkijkend over de bergen naar de heldere hemel, wachtend op een teken. Beneden staan toeschouwers rondom geduldig te wachten op wat er komen gaat.

Jelle
12 0